Mijn ruimte klinkt hol en galmt dof mijn gehoor binnen, waar ik beslis dat dit leeg-zijn overeenkomt met de afwezigheid van vertrouwende elementen. Jij bent iemand aan wie ik het meest mijn trouw wil vertrouwen, dus je helpt me alles over te plaatsen naar een nieuwe, uitkomende droom en blijft nog even met mij op de plek. Ik wil graag zelf beslissen dat ik alles makkelijk terug kan vinden en houd vast aan een al enigszins bestaande indeling. Goudachtig gaat door de straat, we lopen langs riet voor de zon we hebben buiken met alleen maar twee keer taart en ik zoek niet, ik zoek niet naar wie jij bent voor mij, naar woorden, want dat is er allemaal al. Alles is er al, bijna op de goede plekken, al het holle doffe is vergalmt. Ik voel me vol, vol van, voldaan en blijf maar naar je glimlachen.
Want ik ben als kind kopje onder water gegaan zonder dat mijn allerkleinste gedachtes dat hebben opgeslagen verslagen beslagen ramen nee, dat is alleen maar vocht, een beetje schimmelig.
Moet ik een koffer
hebben
om al mijn
hebben bij me te houden
verhouding
met het thuis komen
voorkom
het alleenige
spaar een
zaam
verzamel ik alles
wat ik
zie tot me
neem
me
in al het
nieuwe
nieuw
zijn
de straat
naam
noem me bij mijn
eer
volle doop
naam
misschien moet ik hier zijn als het donker is
misschien moet ik hier zijn als ik het zelf
niet zou verwachten
wacht op je eigen uiting, uiteindelijk
ben je alleen maar
meer jezelf dan
je daarvoor ooit
eens bent
geweest –
ook als je af en
toe misselijk
wajjer lijkt te
worden en alles
mist wat je
daarvoor niet zo
bewust had gekozen
blozen
na alles wat je zgt
ik blijf maar lief lachen
zou wel eens iets
stuk willen gooien
voor – in naam van
een feestlijkheid
zoveel feest
catastrofe
verloofd met
waar ik naartoe ga
gestorven vergaderingen met mezelf over wat het is om constant de hele tijd te beslissen of dat de dingen die ik voor waar neem de moeite waard ijn om te bewaren in een vakje of een hoekje van mijn spinsels en verzinsels en voor waar genomen entiteiten die me voortdurend constant verwijten dat ik wel eens in een eigen uitgestorven wereld zou kunnen leven
een heleboel nieuwkomers komen hier langsgelopen
stap stap stapvoets zijn ze onderweg naar het zich eigen maken van de voetpaden
waar hun talloze voeten niet zo anders aanvoelen dan
eerst, maar onze gedachtes dat wel laten voelen
voel je je al op je gemak hier?
We halen bijna de andere trein in. Win, win, win, wie als eerste op Centraal is. Alles bij elkaar brengend, verlang ik op deze plek van tussen bestemmingen wandelen, verander de zon niet die op mijn dichte ogen schijnt, een soort aaien over mijn wimpers, blazend op de huid waaronder zwarte spikkels in donkerbruin zwemmen en ik in gedachten neem hoe jij ze zou kunnen zien als ik terugkaats naar jouw blauw. Heb ik de dominante kleurschakeringen in mij voor ons? Mijn geest gedachten lekken soms uit.
ik voel kleine druppels – nee nog niet eens
spetters, vluchtige kleine vlokjes koelte op mijn gezicht
verspreid, spreiding van mijn zintuigen
ik voel iets vliegend in de lucht
iets wat er bijna niet is, maar wat mij tegenkwam
op zijn weg van nog net iets zijn naar niks meer zijn
van heel even bestaan, naar het zijn opgegaan
in de lucht en de straat, waar het valt
en op mij, op mijn gezicht. Het is opgegaan in mij
in mijn huid, in mijn poriën
en ik ruik een zweem
net zo vluchtig, maar niet voelbaar
net zo onopvallend, maar niet spetterend
eerder vliegend, onzichtbaar
een soort frissigheid
kenmerkend voor schoon, voor raam